Rond 1630 begonnen Amsterdamse koopmansfamilies interesse te tonen in aandelen in de turfwinning. Men voorzag een uitbreiding van het winningsgebied, juist ook voorbij Noordwolde lagen nog uitgestrekte veengebieden, richting Boyl. Enkele familienamen: Hinlopen, Bicker, Pauw en Van Loon. Deze families waren niet alleen koopmannen maar behoorden ook tot de bestuurlijke elite van De Zeven Provinciën (regenten). Zij investeerden fors in de aanleg van vaarten, sluizen en bruggen. Ook kochten zij land aan, onder andere het Eziger Veen, behorende bij het landgoed De Eese. Bijzonder hierbij was dat zij alleen het veen kochten, niet het land eronder. Om en nabij 1645 is het veen tussen Steggerda en Noordwolde grotendeels afgegraven.
Provinciegrenzen
Uit de archieven blijkt dat dit alles niet vanzelfsprekend was. Om toestemming te krijgen, om af te graven, een afvoervaart aan te leggen en dergelijke, werden vaak jarenlange, gerechtelijke processen gevoerd tussen de belanghebbenden. Vermeende belangen zouden geschaad worden, eerdere toezeggingen ongedaan gemaakt en betalingen niet gedaan. Bijvoorbeeld kwam er in 1683 een uitspraak van een vele jaren durend proces over gegraven afvoeren en onrechtmatig gestoken turf. Hierbij waren ook de provincies Friesland, Drenthe en Overijssel betrokken. Mede als gevolg van dit proces werden eindelijk de provinciegrenzen duidelijk vastgesteld.