Na de ijstijden, ongeveer 12.500 v Chr., was Nederland een toendra, met hier en daar wat berkenboompjes. Rendieren vinden zo’n landschap geweldig en kwamen hier vanuit het zuiden om te grazen. In hun kielzog kwamen de eerste bewoners van het Vledderveen. Het waren rendierjagers die we nu aanduiden als de Hamburgcultuur, niet te verwarren met de hamburgercultuur (want dat is een verschijnsel uit de tweede helft van de 20e eeuw). De Hamburgcultuur bestond uit jager-verzamelaars die bijna totaal afhankelijk waren van de rendieren. 90% van hun menu was rendier, met als bijvangst klein wild, vogels en vis. De term jager-verzamelaars is dus niet helemaal terecht; op de toendra is weinig te verzamelen op het gebied van besjes of wortels.
Papagaienschnabelklingendhohlkratzerbohrerschraber
Ze bewoonden een vrij groot gebied, van Noord-Frankrijk tot Zuid-Scandinavië, met als oostgrens Polen en in het westen Engeland. Ook woonden ze in wat nu de Noordzee is, die stond toen door de lage waterstand droog. Hun naam hebben ze te danken aan de eerste vondst van hun sporen, door Alfred Rust, in de buurt bij Hamburg. Hij was de eerste die wees op een kenmerkend werktuig van vuursteen van deze Hamburg-cultuur, een soort schrapmesje met een haakvormige punt, het Zwitserse zakmes van de steentijd. Hij noemde het dan ook een Papagaienschnabelklingendhohlkratzerbohrerschraber.
Nomaden
De mensen van de Hamburgcultuur waren nomaden, ze trokken met de rendieren waarvan ze afhankelijk waren mee. Daarmee is niet gezegd dat ze de rendieren het hele jaar volgden; ze hadden niet de beschikking over paarden of hondensleeën en lopend kun je geen rendier bijhouden. Deze mensen hadden een groot jachtgebied, waar de rendieren twee keer per jaar doortrokken en als ze geluk hadden, bleven de rendieren wat langer in hun territorium rondhangen. Ze moeten dus de kunst hebben verstaan om vlees te conserveren. In Duitsland is een kadaver van een rendier uit die tijd gevonden, verzwaard met een steen. Waarschijnlijk werd het vlees zo in het ijskoude water van een beek bewaard.
Het dagelijks leven in de steentijd
Van hun dagelijks leven in de omgeving van Vledderveen weten we erg weinig, omdat al het organische materiaal, zoals lichaamsresten, hout en kleding die ze gebruikten in de Drentse zandgrond vergaan is. Het enige wat overgebleven is zijn gereedschappen van vuursteen en wat ander indirect bewijs dat ze hier gebivakkeerd hebben.
Wetenschappers trekken een voorzichtige vergelijking met de Sami (voorheen de Lappen) uit Noord-Scandinavië. Dit zijn ook rendierjagers, die echter wel de kudden nareizen met hun tenten.
Vondsten bij Vledderveen
Een belangrijke archeologische vondst van de resten van een kampement van de Hamburgcultuur is gedaan bij de Middenweg. Hier vond amateurarcheoloog M. Gerrits in 1951 wat resten van vuurstenen werktuig. Een opgraving volgde, met behulp van dienstweigeraars van het kamp aan de Middenweg, waarbij veel opgegraven werd dat duidde op een kampement. Een kuil met houtskool, wat duidt op een vuur en veel vuurstenen speerpunten en werktuigen om huiden te bewerken en speerpunten bij te slijpen. Er werd geen grote afslag van vuursteen gevonden, wat er op duidt dat hier geen speerpunten werden gemaakt, maar alleen bijgeslepen. Daaruit concludeerde men dat het kampement aan de Middenweg een kleiner kamp was voor een paar jagers, gebruikt tussen twee of meer jachtpartijen. Ook vond men fragmenten van barnsteen, waarvan de functie niet duidelijk was.
De eerste sieraden en het eerste mysterie van Vledderveen
Wat de opgraving aan de Middenweg bijzonder maakt is de vondst van stukken oker, doorboord om als hanger te gebruiken. Oker was bijzonder waardevol in de steentijd. Australische Aboriginals hadden er een omweg van wel 700 kilometer voor over om in het bezit te komen van oker. Het diende veel doeleinden; men kon het lichaam er mee insmeren om de huid tegen kou, zon en andere weersinvloeden te beschermen; het hielp ook goed tegen insecten, die op de toendra in groten getale aanwezig zijn; het diende als kleurstof en om huiden van rendieren te conserveren. En, zoals uit deze opgraving blijkt, als sieraad. De eerste sieraden in Nederland?
Een raadsel is er ook. Waarom lieten de jagers hun waardevolle barnsteen en oker achter op het kampement? Waarschijnlijk zijn ze op een of andere manier verhinderd terug te keren om hun spullen op te halen. Het eerste mysterie van Vledderveen.
In 1996 deden archeologen een tweede onderzoek op de plek van de opgraving. Hieruit bleek dat er sinds 1951 niet veel veranderd was aan de plek van de vondsten. Na kort speuren aan de oppervlakte vond men een stuk van een priem dat perfect paste op een stuk dat tijdens de eerdere opgraving was gevonden.