In 1808 begon met op kleine schaal veen af te graven. Dit was de start van werkverschaffing voor velen, gedurende vele decennia. De werklieden kwamen vooral uit Noordwolde en nabije omgeving. Tot dan toe was het gebied Vledderveen praktisch onbewoond, maar na enkele jaren begon er sporadisch hier en daar een huis (lees: plaggenhut) te komen omdat men dan dichter bij het werk was.
Pas rond 1815 werd er een begin gemaakt met de grootschalige vervening. In de bijlage “Kaartblad 11 en 12” is een kaart van het gebied Vledderveen opgenomen. Deze kaart is gemaakt rond 1810, door een groep cartografen van het Franse leger. Duidelijk te zien is dat er niets is, geen huis, geen weg, geen wijk. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld Vledder, waar elk individueel huis op getekend staat. Wel was het gebied in kaart gebracht door de landmeter Freerk Tjalling (in opdracht van en aanwezig in het archief van de familie Van Heloma). Daarop staat aangegeven hoe de eigendommen lagen, hoe het gebied (ongeveer 600 meter zuidelijk van de provinciegrens) in 19 blokken verdeeld was, waar de wijken kwamen.
Een heel bijzondere kaart is een hoogtekaart (Hoogtekaart Vleddere Veen 1782) die aangeeft wat de dikte van de veenlaag is op een bepaalde doorsnede van het gebied. Over de gehele lengte van het gebied werd een aantal van deze kaarten gemaakt om een goede indruk te geven van de aanwezige hoeveelheid hoogveen. Op basis hiervan werden dan weer plannen gemaakt voor de afstand tussen wijken en dergelijke. Ook interessant is de kaart, waarop het te ontginnen deel van de, zoals op die kaart genoemd, Vledder Veenen duidelijk zichtbaar is. Een gedeelte van de huidige Boergrup (op die kaart genoemd de Boere gruppel) is de grens daarvan.
Na deze juridische en cartografische activiteiten kon het echte werk beginnen. In de loop van de tijd werd het aantal wijken uitgebreid (tot uiteindelijk 9) en er werd verder aan de infrastructuur gewerkt. Bijvoorbeeld werd de eerder genoemde “Splitting” verlengd tot aan het einde van de Boergrup en bij Wilhelminaoord voorzien van een zwaaikom. Hierin konden pramen de bocht maken naar de wijk die daar haaks op stond, richting Westerbeeksloot. De wijken waren redelijk smal, de pramen ook (zie de foto van de sluis met praam). De pramen hadden geen echte voor- of achterkant, die waren gelijk. Ze pasten precies in de wijken en werden in beide richtingen getrokken. Op de hoeken of kruisingen van wijken werden bijna overal zwaaikommen gegraven om de bocht te kunnen nemen.
De eerste groep stamvaders van de Vledderveners
De veenarbeiders kwamen vooral uit Friesland. Meestal waren er tussen de 120 en 130 arbeiders aan het werk, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat, zes dagen in de week. Velen van hen woonden in Noordwolde en in Noordwolde Zuid. Langzamerhand waren er die zich op de afgegraven gronden vestigden, al of niet op basis van pacht. Soms hadden ze daar een klein boerenbedrijfje naast.
Dit was één van de groepen ‘stamvaders’ van de Vledderveners. In het aangrenzende, Friese gebied was dezelfde ontwikkeling eerder begonnen maar nog steeds gaande.
De tweede groep stamvaders
In 1818 werd de Maatschappij van Weldadigheid opgericht, om bepaalde bevolkingsgroepen uit het Westen van het land betere levenskansen te geven. Zij kregen in het gebied Frederiksoord, Willemsoord en Boschoord woonruimte en een klein perceel land. Reeds na vrij korte tijd waren er al bewoners die het gebied van de Maatschappij verlieten, om diverse redenen. Sommigen daarvan vestigden zich als vervener in het Vledderveen of in andere niet-Maatschappijgebieden. Een voorbeeld van een dergelijke familie is de familie Stuiver, waarvan nazaten nog steeds in deze regio wonen.
Een tweede groep nieuwe bewoners van het Vledderveen bestond dus uit personen die zich niet in het strakke leefregime van de Maatschappij van Weldadigheid konden vinden. Soms echtparen met kinderen, soms jongelui, geliefden die samen een nieuw leven wilden beginnen, maar niet de mogelijkheid hadden zich in het gebied van de Maatschappij te vestigen. Als zij volgens de overlevering een geschikte plek in het afgegraven gebied konden vinden om een plaggenhut te bouwen en waar dan de volgende morgen rook uit de schoorsteen kwam, werd het toegestaan dat zij daar mochten blijven. Ook hier zag men de combinatie van werken in de turfgraverij en het werk op hun eigen bedrijfje, al of niet op gepachte grond.
Bevolking met verschillende achtergronden groeit
Zo zien we dat de bevolking van het Vledderveen uit een aantal verschillende achtergronden ontstond. Soms ontstond er een cluster van enkele woningen en dan sprak men van een “Huttendorp”, met namen zoals bijvoorbeeld Lombok. De vestigingsplek was vrij. Men koos een stukje reeds afgegraven grond, dat niet al te dicht bij een ander stukje lag en dat was het. Daarop werd gebouwd.
Sommige percelen waren beschreven eigendom van Vledderse boeren of andere landeigenaren. De verdeling van deze markegronden (zie document “Markegronden”) was wel een overheidsaangelegenheid. Dat was dan min of meer bekend en daar bleef men dan van weg of men sloot een pachtovereenkomst af.
Van overheidswege was er verder geen enkele bemoeienis met deze vestigingen, er was nog geen algemene leerplicht, gezondheidszorg was er nauwelijks (alleen in de kolonie zelf) en de behuizing was de meest primitieve vorm van plaggenhut.
Pas na 1830 is er sprake van bewoning, de volkstelling (zie document “Volkstelling”) van 1859 geeft hiervan een indruk. Een blik op de toenmalig gevoerde bevolkingsadministratie (zie document “Bevolkingsadministratie”) laat ook nog steeds bekende namen zien.
Een voorbeeld hiervan is het aparte onderdeel op deze website over de familie Veldhuizen. Omstreeks 1830 vestigde de eerste Veldhuizen zich in het Vledderveen en deze naam komt nog steeds veelvuldig, in Vledderveen en omgeving, voor.
Teneinde een indruk te geven hoe men in die tijd tegen de turfgraverij aankeek is hier de tekst opgenomen van een artikel in “De vriend des Vaderlands” uit 1842, zoals die op de website van Delpher.nl is opgenomen . De uitgever van het tijdschrift, Van der Hey en Zoon, omschrijft dit blad als “een tijdschrift toegewijd aan den roem en de welvaart van Nederland en in het byzonder aan de hulpbehoeftigen in hetzelve”. Een verklaring van enkele gebruikte termen is onderaan de tekst opgenomen.
In het hierboven geciteerde artikel uit 1840 is te zien hoe de Maatschappij haar bezittingen in het Vledderveen uitbreidde. Als voorbeeld hoe dit in zijn werk ging hier een transcriptie van een koopcontract betreffende een perceel met bebouwing uit 1867. Kennelijk had iemand (ene Hidding) dit perceel in 1866 van de oorspronkelijke eigenaar (ene Daniel Hulst) gekocht en die verkocht het nu door aan de Maatschappij. Opvallend is ook dat de gebruikte bewoording aanzienlijk verschilt met die van 80 jaar eerder, derhalve is nu gekozen voor de oorspronkelijke bewoording.