In de loop van de 18e eeuw was, zoals eerder genoemd, in opdracht van de eerder genoemde Compagnie een wijk gegraven vanaf het huidige Noordwolde-Zuid langs de huidige Nieuweweg tot ongeveer daar waar nu de “Mandenmakerij” van de Maatschappij van Weldadigheid is. Deze wijk werd “De Splitting” genoemd maar had verder geen verbindingen.
De reden, dat de familie Van Heloma deze wijken wilde aanleggen, was dat zij voorzagen dat dit gebied binnen niet al te lange tijd ook afgegraven zou worden. In veel delen van Friesland bezaten zij al veel vaarten, onder andere de genoemde Compagniesvaart. Over het vervoer van turf over deze vaarten waren zij gerechtigd tol te heffen, de hoogte variërend met de grootte van het passerende schip. Dit was een lucratieve aangelegenheid.

De familie van Heloma bezat al diverse percelen in het Vleddersche Veen. Andere landeigenaren in dit gebied waren Van Royen, Hulst, Trompetter en Eleveld. Van een aantal van deze percelen was al in beperkte mate turf afgegraven, kennelijk voor eigen gebruik van de in Vledder woonachtige families en met paard en wagen daarheen getransporteerd. Veel van de huidige wegen (Middenweg, Jodenweg, Bosweg en bepaalde paden in het bos zijn hierdoor ontstaan. In bovengenoemde licentie worden deze families samengevat in de term “andere belanghebbend”. Zie ook de kaart van deze ‘wegen’ (Markekaart 1848).
Van echte bewoning in het gebied was nog nauwelijks sprake. In de diverse archieven zijn sporadisch bewijzen te vinden van bewoning uit die tijd. Van Jan Jacobs Tingen is bekend dat hij op 25 oktober 1789 in Vledder is gedoopt en uit (het) Vledderveen kwam. Wilhelmina Meekhof is op 22 januari 1792 in Vledderveen geboren en een derde ‘gevonden’ persoon is Gerbrand Berends Kamerling, die op 2 februari 1802 in Vledderveen geboren is.
Kennelijk namen de voorbereidingen voor de vervening nogal wat tijd en geld in beslag, de Napoleontische tijd was dan ook aangebroken, veel zakelijke activiteiten stonden op een laag pitje, er was armoede, werkeloosheid, nauwelijks handel. De Nederlandse handelsvloot lag stil in de havens vanwege Engelse blokkades.
In de periode tussen 1795 en 1810 verkocht de familie Van Heloma heel wat eigendommen, landerijen, boerderijen, huizen, korenmolens, herbergen en wegen. In de Napoleontische tijd zijn de heerlijke rechten afgeschaft, hieraan ontleenden zij veel inkomsten en uit dien hoofde werden veel van hun bezittingen te gelde gebracht. De laatste grote verkoop was die van het landgoed “Westerbeecksloot” met o.a. huize Westerbeek en het hotel “Welgelegen”. Dit geheel werd gekocht door A.L. Nobel te Oldebroek. Deze verkocht het weer, ruim een jaar later, aan de toen pas opgerichte Maatschappij van Weldadigheid. Dat gebied werd gebied Frederiksoord genoemd.

Vermeldenswaard is nog het bezwaar dat in deze periode aangetekend werd tegen de licentie, onder andere door de nazaten van de Grietman Onno Zwier van Hare. Er was water van de zijde van de afgraving over de sluisdeuren gestroomd, dit zagen zij als bewijs dat hun aanvankelijk geuite vrees gegrond was.
Het Hof benoemde een aantal deskundigen in een commissie om een en ander te onderzoeken. Het bleek dat een ketting van een rinket gebroken was waardoor er inderdaad water over de lage deur stroomde. Om te voorkomen dat de deur verder beschadigd werd, werd er een afvoergreppel naast de sluis gegraven zodat het euvel hersteld kon worden. Daarna kon ook die greppel weer dicht.
Het bezwaar werd ongegrond verklaard, er werden wel enige kleine aanvullingen in de concessie opgenomen. Al met al heeft dit hele proces ongeveer vijf jaar geduurd en heeft ook bijgedragen aan de lange periode van nog niet afgraven.
In de aanloop naar de vervening werden er, van de zijde van de Staten van Friesland, ook regelmatig kleinere en grotere bezwaren naar voren gebracht. Deze zouden, naar het schijnt, vooral ingegeven zijn door de vrees van de Staten van Friesland dat het gebied Noordwolde qua bevolking leeg zou lopen in de richting van Drenthe.