Stellingwerf/Noordwolde
De Stellingwerven is een gebied in het oosten van Friesland, ten zuidoosten van de rivier de Tjonger. Voorheen werd in dit deel van Friesland een andere taal dan het Fries gesproken, namelijk een Nedersaksisch dialect. Vermoedelijk zijn de oudste bewoners van de Stellingwerven uit de streek ten zuiden van Hannover afkomstig. De Tjonger- en Lindemoerassen hebben eeuwenlang een natuurlijke verdedigingslinie gevormd. Stellingwerf behoorde eerder bij Drenthe waarmee de Stellingen ook het dialect delen.
In 1504 werd Stellingwerf formeel ingedeeld bij Friesland. De Stellingen waren een heidens volkje dat lak had aan geestelijke heersers. Men was niet bereid ook maar iets te betalen. Het leven was vol armoede, de inwoners moesten keihard werken om aan de kost te komen.
Vervening
De vervening rond Noordwolde bereikte haar hoogtepunt tussen 1650 en 1750. In 1872 kregen de gebroeders Heloma vergunning, om de Noordwoldervaart verder te graven, om de turf uit de Vledderveense venen af te kunnen voeren.
Begin 19e eeuw groeide de bevolking van Noordwolde snel, van 1130 in 1811 tot 2870 inwoners in 1860. De bevolking groeide snel, maar de welvaart allerminst. De vervening liep snel ten einde en arbeiders waren niet meer nodig. Noordwolde werd tevens opgezadeld met de problemen van de Maatschappij van Weldadigheid. Door minder inkomsten gooide de Maatschappij van Weldadigheid tientallen gezinnen eenvoudig uit de kolonie. Er kwamen steeds meer hutten aan de grens met de kolonie, waar ook kinderen van kolonisten, wanneer zij 20 jaar werden, zich vestigden. Zij mochten niet langer in de Maatschappij van Weldadigheid blijven. Een aantal uitgestotenen van de maatschappij begon een rietbedrijfje. Sommigen slaagden, anderen leefden jaren in grote armoede.
Rotanindustrie
Deze rotanindustrie is rond 1825 bij toeval ontstaan in Noordwolde door een werkloze, Duitse veenarbeider. Deze Duitser kon mandjes vlechten, van de in het wild groeiende wilgenteen. Al snel keken velen de kunst af en gingen ook vlechten. Op zich niet vreemd, daar er al een huisvlijt bestond, bestaande uit het maken van heideboenders (borstel, gemaakt van hei, om bijvoorbeeld melkbussen te schuren, bron: Meertens Dialectwoordenboek) en bezems.
Stoelenindustrie
Dominee Van der Tuuk ontwikkelt vanaf 1868 de stoelenindustrie, de latere rotanindustrie in Noordwolde. Eind 19e eeuw werden er zo’n 100.000 stoelen gemaakt. In 1911 waren dat er ongeveer 273.000 per jaar. In 1909 werd in Noordwolde de Rijks-Rietvlechtschool opgericht. De lonen stegen, de hutten werden niet meer uitgebreid maar vervangen door goedkope woningen. In 1914 rijdt de eerste tramlijn van Steenwijk, via Frederiksoord naar Noordwolde.
Eerste Wereldoorlog
Door het uitbreken van de eerste Wereldoorlog veranderde alles weer. De export van stoelen hield op en de werkloosheid stak de kop op. Door de mechanisatie was er, tot overmaat van ramp, ook minder werk in de landbouw. Het werd een roerige tijd van stakingen en oproer, voornamelijk doordat arbeiders zich uitgebuit voelden. In 1929 sloeg de wereldwijde, economisch crisis toe. Men probeerde zich door huisarbeid nog staande te houden, vaak tegen zeer slechte betaling.
Vledder
Huize Westerbeek, gravure 1869
(Bron: Maatschappij van Weldadigheid)
De precieze ouderdom van Vledder is onbekend maar het dorp dateert in ieder geval reeds uit de Middeleeuwen. Waarschijnlijk zijn rond die tijd ook Doldersum en Nijensleek ontstaan. In de 15e eeuw werd de kerk van Vledder gebouwd. De meeste Vleddernaren leefden van de landbouw.
Vervening
In de 17e eeuw ontstond het landgoed Westerbeeksloot, het huidige Frederiksoord.Het landgoed werd in 1766 verkocht aan Nicolaas van Heloma. Heloma had belangen in de vervening in Friesland en langs de grens met Drenthe. Reeds in 1642 hadden de Staten van Friesland octrooi verleend, voor het graven van een schipsloot door de venen van Noordwolde, Vinkega en Boyl. De eigenaren van de venen droegen eenvierde deel ervan, een smalle strook langs de provinciegrens, over aan de octrooihouders. Toepasselijk werd deze strook de Vierdeparten genoemd. Evenwijdig aan de grens werd vervolgens een schipsloot gegraven, de West- en Oostvierdepartenwijk. Toen het veen hier grotendeels was afgegraven, kregen de Heloma’s toestemming, om vanuit de Oostvierdepartenwijk, over de Friese grens te mogen “opwijken”, in het Vledderveen.
In het kerspel (ook: karspel, kerspil, carspel of carspil, is de middelnederlandse benaming voor een kerkgemeente, een parochie of een onderdeel daarvan, Bron: Wikipedia) Vledder woonden in 1805 slechts 642 inwoners.In 1818 werd de Maatschappij van Weldadigheid gesticht die een behoorlijke stempel zou gaan drukken op Vledder en omgeving.
Maatschappij van Weldadigheid
Generaal Johannes van den Bosch raamde de armenzorg op zo’n 8 miljoen per jaar en rekende uit dat van de 190.000 armlastigen die Nederland telde er 1500.000 (1500, 15.000, 150.000 of 1.500.000?) geschikt waren voor werk. Door deze mensen aan het werk te zetten, sloeg hij 2 vliegen in 1 klap. De landloperij en bedelarij werd teruggedrongen en een ontgonnen deel van Nederland kon structureel verbeterd worden.
Van den Bosch had in 1818 de gemeente Vledder uitgekozen voor de oprichting van de Maatschappij van Weldadigheid. Het uiteindelijke doel van de Maatschappij was, om op de woeste gronden landbouwkoloniën te stichten en de gronden te laten ontginnen door paupers. Het nevendoel was de opvoeding van de kinderen van de paupers, waarbij vooral onderwijs van belang werd geacht.
7 Koloniën
Vanuit het coördinatiepunt, dat van den Bosch later Frederiksoord zou noemen, werden, in korte tijd, 7 koloniën opgebouwd. De koloniën liepen vanaf Willemsoord via Wilhelminaoord, Frederiksoord naar Boschoord. De koloniën werden verdeeld, in wijken van 20 tot 30 gezinnen. In Frederiksoord, kolonie 1, arriveerden eind 1818 de eerste 52 gezinnen. De kolonisten kregen een woning met een stuk land van 3 hectare, huisraad en gereedschappen. Ze gingen het land bewerken en kregen van de opbrengst een deel. Langzaam veranderde dit plan en kwamen er, in verband met de zelfvoorziening, veel meer ambachtslieden, die grotendeels in de werkplaatsen en fabrieken gingen werken. De hoofdzaak bleef echter veldarbeid.
Ondanks alle plannen bleek al snel dat het niet goed ging in de vrije landbouwkoloniën. In de eerste plaats bleek het moeilijk om voldoende geschikte gezinnen te vinden. Maar ook snel bleek dat de benodigde middelen tekortschoten. De plaatsingsmogelijkheden werden verruimd, waardoor er minder gemotiveerde nieuwkomers naar de koloniën kwamen. Dit had als gevolg dat er een strenger regime werd ingevoerd, hetgeen weer leidde tot desertie. Ook nam het aantal kolonisten dat werd ontslagen, of zelf de wijk nam, toe. Ondanks dat het de bedoeling was, dat kinderen van kolonisten zich, eenmaal volwassen, blijvend zouden vestigen in de koloniën, bleek dit onmogelijk. Er was niet voldoende land voor een bestaansmogelijkheid.
Primitieve bouwsels
Door voornoemde redenen begon een deel van de kolonisten zich, onder andere, in primitieve bouwsels te vestigen, in Nijensleekerveld en het Vledderveen. Al in 1824 rapporteerde het gemeentebestuur van Vledder, aan de provincie, dat er, in het Nijensleekerveld, zogenaamde hutten werden opgericht, merendeels bewoond door ontslagen, armoedige kolonisten. De gemeente verordineerde dat dit niet meer mocht maar het werd oogluikend toegestaan. Waarschijnlijk omdat niemand er last van had en mogelijk door eigenbelang van de grondeigenaren, die op deze manier aan goedkope arbeiders konden komen, onder andere voor de vervening.
Ook in Noordwolde, net over de grens met Drenthe en Vledder, gebeurde hetzelfde. Er werden daar in 1835 al tachtig hutten geteld. Aannemelijk is dat een aantal van deze bewoners ook in het Vledderveen ging werken. In het Vledderveen was overigens 20 procent van de grond, eigendom van Noordwoldenaren.
Meer werk door vervening
Door de vervening kwam er steeds meer werk. (liepen er in 1832 drie wijken het Vledderveen in, in 1853 waren dat er zes). Niet vreemd dat steeds meer kolonisten tussen 1830 en 1860 daar werk vonden. Maar ook steeds meer mensen, die nooit iets te maken hadden gehad met de Maatschappij van Weldadigheid, vestigden zich in het Vledderveen.
Rond 1880 waren de gronden in het veen van Vledder afgegraven en sloeg de werkloosheid toe. Mede door het mislukken van oogsten en importen uit het buitenland moesten veel inwoners zich wenden tot de gemeente Vledder. De gemeente zag het als een groot probleem dat steeds meer mensen zich in hutten vestigden, op de afgeveende gronden in het Vledderveen en op het Vledderveld.
Verbinding met Boschoord
Vanaf het moment dat Kolonie VII, van de Maatschappij van Weldadigheid, bewoond werd, ontstond er een verbinding met Vledderveen. Door de zogenoemde gedeserteerden, die, vaak vanwege zwangerschap voor het huwelijk, de kolonie ontvluchtten en zich vestigden in de buurt van hun familie. Maar ook door jongelui, die vanwege hun leeftijd de kolonie moesten verlaten of die het niet eens waren met het regime van de Maatschappij van Weldadigheid. Zij vonden op de grond van het Vledderse veen een plekje waar ze hun plaggenhut bouwden. Het veld, tegen de tegenwoordige Werkhorstlaan, stond vol met deze hutten.
Veel namen van families in Boschoord kwamen daarom ook voor in Vledderveen, ook vandaag de dag nog. Izaak van der Walle is een nazaat van één van de eerste bewoners van Kolonie VII. Andere namen waren Maillij, Beun, Hoogendijk, van Olphen. Allen kwamen van verre, om vervolgens in de buurt te blijven van de kolonie.
Rijksschool III
Een groot aandeel in deze verbinding had Rijksschool III. Nadat, in 1934, de school opgeheven werd kreeg het gebouw, door de jaren heen, een dorpshuisbestemming. Diverse verenigingen gebruikten de school als oefen- of vergaderruimte en er werden lezingen gehouden. Lees meer over Rijksschool III
Vledderveen
Wel of geen desperado’s?
Resumerend kunnen we dus stellen dat het Vledderveen vanaf begin 19e eeuw werd bewoond door personen die meekwamen met de vervening, die wegliepen uit de kolonie, ontslagen waren uit de kolonie en kinderen waarvoor geen plaats meer was in de kolonie. Niet bekend is hoe de verhouding tussen kolonisten en niet kolonisten was.
Het hardnekkige verhaal dat Vledderveen alleen bewoond werd door “desperado’s” is dus onjuist.
Opvallend is dat de bewoners van Vledderveen zich lang hebben gericht op Noordwolde en veel minder op Vledder. Een mogelijke oorzaak zou kunnen zijn dat men zich meer met de Noordwoldenaren verbonden voelde, door de historische achtergrond van ”verveners” en “rietbewerkers”. Bovendien bestond de indruk dat bewoners van Vledder minder op hadden met Vledderveners. Bekend, uit de overlevering, zijn de verhalen dat Vledderse jongens niet uit mochten gaan met meisjes uit Vledderveen.
Bronnen
De geschiedenis van Noordwolde, Het Compagnonshuis, 1984, Noordwolde
Achter de Aa, Geschiedenis van Vledder, 1997, Gemeente Vledder.