P.W. Janssen als weldoener
Indisch kapitaal voor Vledderveen en omstreken
Dit Duits-Nederlands-Indische verhaal werd, figuurlijk, geschreven door Peter Wilhelm Janssen, geboren op het Duitse Waddeneiland Wangeroog op 8 juli 1821 en op 82-jarige leeftijd overleden in Amsterdam op 4 november 1903. Hij bezocht het gymnasium in Jever (Oost-Friesland), werd voor de handel opgeleid in Bremen en vestigde zich in 1843 op tweeëntwintigjarige leeftijd in Amsterdam. Daar was geld te verdienen. Eerst in de graanhandel, en vanaf 1867 in de tabak. Kort daarvoor was ontdekt dat er aan de Oostkust van Sumatra, in het gewest Deli, tabak van uitzonderlijk goede kwaliteit geteeld kon worden. Wie aan Deli denkt, denkt aan tabak.
Samen met J. Nienhuys richtte P.W. Janssen in 1869 de Delimaatschappij op, waarvan hij de eerste directeur werd. Hij werd hiermee schatrijk. Zodanig dat hij op 75-jarige leeftijd comfortabel zijn functie kon neerleggen en zijn kapitaal in de vorm van liefdadigheidsfondsen en –projecten ter beschikking kon stellen van allerlei goede doelen. Huisvesting, werkverschaffing, volksontwikkeling, ziekenverpleging en verwaarloosde kinderen hadden zijn aandacht. Hij steunde onder andere arbeidershuisvesting in Amsterdam, huishoudscholen en andere opleidingen ‘ter verheffing des volks’, het Genootschap tot zedelijke verbetering van gevangenen, hielp de Friese landbouwontginning in 1896 met de oprichting van de P.W. Janssen Friesche Stichting en … steunde vele projecten van de Maatschappij van Weldadigheid. Op het bestaan van deze ‘maatschappij van benevolence’ was Janssen in 1892 opmerkzaam gemaakt door ds. M.E. van der Meulen, secretaris van de afdeling Bolsward van de Maatschappij van Weldadigheid. Op de algemene vergadering van de Maatschappij in 1891 vroeg hij aandacht voor het gebrek aan sociale zorg en hij begon potentiële geldschieters te interesseren voor het stichten van een fonds, waaruit bejaardenwoningen zouden kunnen worden gebouwd. Met het geld dat in de tabaksproductie in Indië en de tabakhandel in Amsterdam was verdiend, konden er in 1891-1893 acht bejaardenwoningen worden gebouwd, te weten Rustoord I. In 1902-1903 besloot Janssen nogmaals kapitaal ter beschikking te stellen, nu speciaal voor alleenwonende weduwen en weduwnaars, te weten Rustoord II, dat op 24 november 1904 kon worden geopend.
In 1895 bracht Janssen een bezoek aan de Maatschappij. Hij kwam onder de indruk van de mogelijkheden van de organisatie en de doelstellingen, maar was ook geraakt door het grote welvaartsverschil tussen kolonisten en Vledderveners en door de hoge exploitatiekosten, waardoor er maar mondjesmaat in ontwikkeling kon worden geïnvesteerd. Deze kennismaking leidde tot het beschikbaar stellen van opnieuw, zeker voor die tijd, enorme sommen gelds. In overleg met het bestuur en de directeur van de Maatschappij Job van der Have in 1896 werd de aanleg van een telefoonnet tussen hoofdkantoor en de modelboerderijen bekostigd, werd de coöperatieve stoomzuivelfabriek Deli in Wilhelminaoord opgericht (1898-1935) en werd het gebruik van kunstmest bevorderd in het Vledderveen. Rond 1886 was de vervening daar tot een einde gekomen en was het oorspronkelijke veenmoeras in een rommelige heidevlakte veranderd. Verschillende gezinnen hadden zich hier weliswaar blijvend gevestigd, hadden zich een stukje grond toegeëigend en toen de vervening was afgelopen moesten de bewoners die daarmee de schrale kost hadden verdiend, zich met schamele landbouw zien te redden. Ontgonnen heideterrein kon een grotere opbrengst leveren. Voor de kunstmest behoefde pas te worden betaald wanneer de oogst was binnengehaald en verkocht. In het jaarboekje van de Maatschappij ‘Erica’ werd de situatie omstreeks 1870 als volgt omschreven:
De vroeger onbebouwde en onbewoonde heivlakken, die zich daar uren ver eentoonig en doodsch voor het oog van den waarnemer uitstrekten, zijn thans allerwege met woningen, omringd door bouwakkers en tuinen, overdekt, die weliswaar, voor verweg het grootste deel schamele verblijven zijn, waarin de schraalheid van den bodem en de armoede der bewoners zich afspiegelen, maar die toch ook hier en daar in het vertoon van meerdere netheid en welvaart het bewijs geven, dat vlijt, oppassendheid en volharding de worsteling kunnen aangaan, zelfs met een door de natuur zeer misdeelden bodem.
In 1899 stelt Janssen geld ter beschikking voor de aanleg van een weg door het Vledderveen, de latere P.W. Janssenlaan, voorzien van waterlossing. Met twee verbindingswegen naar de Boerensloot, de huidige Boergrup, werd een directe verbinding met het dorp Vledder verkregen. Hierdoor konden de kinderen gemakkelijker naar de school in Vledder lopen , voordat in 1909 in Vledderveen een eigen school werd gesticht.
P.W. Janssen overleed op 4 november 1903, maar zijn betekenis leeft voort in zijn daden en door middel van de fondsen die hij achterliet en waaruit nog steeds goede doelen worden gefinancierd. “Hij bezat veel geld, het geld bezat hem nooit”, zei een spreker bij zijn begrafenis op Zorgvlied in Amsterdam. Zijn zoon Christiaan heeft op beslissende wijze aan de bereidheid van zijn vader om de behoeftigen dezer wereld bij te staan, bijgedragen. In “Honderd jaar P.W. Janssenhofje” van Huub Kaak (Amsterdam 1995) stelt de auteur:
Wel ging zijn liefdadigheid verder dan het uitdelen van aalmoezen. Hij streefde naar structurele en blijvende verbeteringen in de positie der armen. […] ’s Avonds, na het werk op zijn kantoor aan de Herengracht, zat hij nog urenlang op zijn kamer. Hij bestudeerde de rapporten van de stichtingen Liefdadigheid naar Vermogen en Hülfsverein, de aanvragen om steun. […] Op een avond hadden zij bijeengezeten, de vader en de zoon, de zoon praatte en betoogde, sprak over de noden van de tijd, de dreiging van sociale onlusten. Oplossingen moesten er komen, niet voor één dag, maar ook voor morgen en overmorgen. De vader zweeg, luisterde, dacht na. ‘Doe het’, had Christiaan Janssen tenslotte gezegd. Even bleef het stil in de kamer. ‘Ik doe het, jongen’, had P.W. Janssen geantwoord.
Een soortgelijke rol als zoon Christiaan speelden dus ook ds. Van der Meulen uit Bolsward en Job van der Have, directeur van de Maatschappij van Weldadigheid, die ervoor zorgden dat een substantieel deel van het geld van Peter Wilhelm Janssen, de Duitse Nederlander die zijn kapitaal verwierf in Nederlands Indië, in Zuidwest Drenthe terecht kwam en op deze wijze in belangrijke mate bijdroeg aan de ontwikkeling van streek en bevolking.